De liberaal toonde zich bezorgd over het verblijf in Nederland van vooraanstaande Afghaanse communisten, die na de val van president Najiboellah hun heil elders hadden gezocht hadden. Dat ze tijdens hun bewind vuile handen hadden gemaakt, was blijkbaar geen beletsel hier onderdak te vinden.

Schmitz liet weten dat negen kopstukken van het Afghaanse regime inderdaad asiel hadden gevraagd, van wie er drie werden toegelaten, één een tijdelijke verblijfsvergunning kreeg en drie waren afgewezen. De dossiers van twee van hen werden overgedragen aan het openbaar ministerie. De staatssecretaris wekte de indruk niet met zich te willen laten sollen. “Als er meer gegevens boven water komen, zullen we die tot op de bodem uitzoeken”, verzekerde zij de Kamer.

Hoe anders bleek de werkelijkheid. Steeds meer Afghanen vluchtten sindsdien voor het geweld in eigen land, waar de chaos na het vertrek van Najiboellah er alleen maar groter op werd. Diverse groeperingen betwistten elkaar de macht in Afghanistan. En hoewel de fundamentalistische moslim-groepering Taliban inmiddels drie kwart van het land in handen heeft, is de strijd nog lang niet gestreden.

Naar schatting één tot anderhalf miljoen mensen kwamen om tijdens de oorlog, bijna tien procent van de bevolking. Bijna de helft van de Afghanen ontvluchtte het geweld. Een op de drie kwam in het buitenland terecht, de meesten in tentenkampen in buurland Pakistan, waar ze nog altijd zitten. Anderen vluchtten naar Europa, de meesten naar Zwitserland, Duitsland en Nederland. De voorkeur voor Nederland heeft te maken met het relatieve gemak waarmee Afghanen hier worden toegelaten en de garantie krijgen dat zij niet worden teruggestuurd.

Sinds de val van Najiboellah kwamen er achtereenvolgens 352 (1992), 1 503 (1993), 2 527 (1994), 1 912 (1995) en 3 019 (1996) Afghanen naar Nederland. Dit jaar staat de teller tot en met oktober op 4 500. Onder hen bevinden zich ook kopstukken uit het voormalige communistische regime van Taraki, Amin, Karmal en Najiboellah: ministers, onder-ministers, hoge legerofficieren en leden van de gevreesde geheime dienst Khad. Hield de staatssecretaris het drie jaar geleden nog op negen oorlogsmisdadigers, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) gaat uit van dertien zware criminelen uit Afghanistan. Het weekblad Vrij Nederland publiceerde begin dit jaar een lijst met 35 namen van Afghaanse folteraars, moordenaars en medeplichtigen.

“En die lijst was niet eens compleet”, zegt Mohammed Perwees, een Afghaanse vluchteling die uit vrees voor de communistische kopstukken niet met zijn echte naam in de krant wil. “Inmiddels zijn er meer dan vijftig Afghanen in Nederland met bloed aan hun handen, mensen die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor de marteling en de dood van vele duizenden landgenoten.”

Nog altijd komen er Afghanen met een besmet verleden Nederland binnen. “En de meesten krijgen ook nog de A-status van erkend vluchteling”, zegt Perwees. “Een paar maanden geleden kwam mevrouw Kamel Walizada-Sadat naar Nederland. Zij was onder-gouverneur in de provincie Balkh in Mazar-e-Sharif, stedelijk partijsecretaris en lid van de provinciale geheime dienst. Zij wordt onder andere verantwoordelijk geacht voor de arrestatie van talloze schoolmeisjes in Mazar-e-Sharif. Binnen achttien dagen kreeg zij hier de A-status en mocht zij haar vier kinderen laten overkomen.”

Met een aantal landgenoten verzamelt Perwees gegevens over Afghaanse oorlogsmisdadigers en hun handlangers die naar Nederland komen. Via bevriende tolken en landgenoten in de diverse opvangcentra worden ze keurig op de hoogte gehouden wie er allemaal binnenkomen. “Hier”, wijst Perwees op zijn lijst van in Nederland verblijvende oorlogsmisdadigers, “generaal Mohammad Hashim, sinds tweeëneenhalve maand in Nederland. Hij was lid van de revolutionaire raad, de elitetroepen van president Najiboellah. Aziz Ahmad Razempoor is ook dit jaar naar Nederland gekomen. Hij was oprichter van de communistische partij in Parwhan, waar hij ook hoofd van de Khad was. Tijdens zijn intakegesprek liet hij trots foto’s zien van zichzelf met de achtereenvolgende presidenten Karmal en Najiboellah.”

Dat er meer dan vijf jaar na de val van het regime-Najiboellah nog steeds handlangers naar Nederland komen, verbaast Perwees allerminst. “De meesten hebben eerst een tijd in Rusland gezeten. Die zijn daar in zaken gegaan en handelden in alles wat daar te koop was: kleding, schoenen, tapijten. Ze zijn ook heel bedreven in geldzaken. Elke Afghaan hier heeft wel ergens een armlastig familielid naar wie ze wat geld willen sturen. Zonder tussenkomst van deze financiële ‘experts’ lukt het niet om Afghanen in de Pakistaanse tentenkampen geld te sturen. Zij hebben de contacten. Triest dat je op deze manier van hen afhankelijk bent.”

Dat de Afghaanse communisten Rusland uiteindelijk toch de rug toekeren, heeft volgens Perwees onder meer te maken met de aantrekkingskracht van het Westen. “Vluchtelingen uit de periode 1978-1992 werden door de communisten uitgemaakt voor bedelaars van het westerse kapitalisme. Nu komen zij zelf op de welvaart af. Bovendien hebben zij hier de zekerheid dat zij niet teruggestuurd worden. In Rusland moeten ze telkens hun visum verlengen. En voor zaken is dat land vanwege de overal aanwezige mafia ook geen paradijs.”

Doordat de communisten een tijd aan het bewind zijn geweest in Afghanistan, hebben zij een hoge graad van organisatie bereikt. Dat helpt hen volgens Perwees bij het (snel) verwerven van de vluchtelingenstatus. “Ze hebben hun eigen smokkelorganisatie die hen naar Nederland brengt, meestal via Rusland, Tsjechië, Oostenrijk en Duitsland. Vaak blijven ze eerst een tijd in Duitsland voordat ze naar Nederland komen. Ze krijgen een kant-en-klaar-vluchtverhaal aangereikt dat ze alleen nog uit hun hoofd hoeven te leren. Vaak zijn ze al een paar weken hier alvorens asiel aan te vragen. In die periode ontmoeten ze mensen die al langer in Nederland zijn en krijgen ze tips over de sterke en zwakke punten van justitie en over de vragen die gesteld zullen worden.”

Justitie is er tot dusver niet in geslaagd het kaf van het koren te scheiden. Vrijwel zonder uitzondering slagen Afghanen met een besmet verleden erin, een veilig plekje in Nederland te vinden. Van de juridische middelen om oorlogsmisdadigers onder de vluchtelingen aan te pakken, maakte justitie tot dusver zelden met succes gebruik. En de enkele keer dat het departement in het geweer kwam, vond het het openbaar ministerie of de rechter tegenover zich.

Nadat Afghaanse asielzoekers september 1993 in Zeewolde een van hun beulen in het opvangcentrum ontdekt hadden, probeerde het ministerie de man berecht te krijgen. Vergeefs, want de officier van justitie zag onvoldoende mogelijkheden het beoogde resultaat te bereiken.

De zeperd in het geval-Kaihani was zo mogelijk nog schrijnender. Hasjmatoella Kaihani was als openbaar aanklager bij de speciale revolutionaire rechtbank een verlengstuk van de geheime dienst, verantwoordelijk voor de executie van vele Afghanen. April 1992 kwam hij in Nederland terecht. Justitie oordeelde dat hem geen asiel verleend zou worden, op grond van artikel 1F in het VN-vluchtelingenverdrag, dat personen uitsluit die in eigen land misdaden tegen de menselijkheid begaan hebben.

Kaihani ging in beroep en kreeg gelijk van de Raad van State. Justitie had volgens het beroepscollege onvoldoende aangetoond dat de Afghaan een schender van de mensenrechten was. Een vluchtelingenstatus heeft Kaihani uiteindelijk nooit gekregen, want op 46-jarige leeftijd overleed hij aan kanker. Niettemin was deze miskleun reden voor Justitie om uitermate terughoudend gebruik te maken van artikel 1F om ongewenste vluchtelingen te weren. Aan rechtszaken werd al helemaal niet meer gedacht.

In de drie jaar na de uitspraak van staatssecretaris Schmitz, dat een vluchteling die zich in eigen land schuldig heeft gemaakt aan misdaden niet in aanmerking komt voor asiel, gebeurde er hoegenaamd niets. Slechts elf keer heeft een rechter tegenwerping van artikel 1F door Justitie getoetst. In vier gevallen werd toepassing van dit artikel geaccepteerd. De VVD’ers Jan Rijpstra en Frans Weisglas en de CDA’er Maxim Verhagen stelden enkele keren Kamervragen over dit onderwerp aan de staatssecretaris, maar werden telkens afgescheept met antwoorden die de onmacht van het departement onderstreepten.

Vorige maand gloorde er plotseling weer hoop voor de echte Afghaanse vluchtelingen. De Hoge Raad bepaalde in een zaak tegen een Servische oorlogsmisdadiger dat de Nederlandse rechter bevoegd is, oorlogsmisdaden te behandelen die door een buitenlander in het buitenland gepleegd zijn. En deze week liet ook Schmitz van zich horen door een beleidsnotitie naar de Kamer te sturen, waarin zij aankondigt voortaan optimaal gebruik te willen maken van artikel 1F. Bovendien zal zij alle 1F-verdachte dossiers doorsturen naar het openbaar ministerie.

De Arnhemse officier van justitie mr. A. Besier, beoogd aanklager van oorlogsmisdadigers, was de eerste om het optimisme over vervolging van deze lieden in Nederland te temperen. “Nederland moet zijn nek niet verder uitsteken dan andere landen doen”, vindt hij. “Je haalt wel wat overhoop. Er zijn momenteel twee officieren van justitie die iets van oorlogsstrafwetten afweten en die zijn op termijn niet meer beschikbaar. Kijk eens naar het Joegoslavië-tribunaal, hoeveel mensen daar niet voor beschikbaar zijn en hoe moeilijk het desondanks is, mensen veroordeeld te krijgen. Voor bewijsvoering is het noodzakelijk om in het land waar de misdrijven hebben plaatsgevonden onderzoek te doen. Dat zal in landen als Afghanistan of Irak niet meevallen.”

Theo van Boven, vermaard hoogleraar internationaal recht in Maastricht, heeft begrip voor de problemen waarmee het openbaar ministerie te maken krijgt, maar vindt niettemin dat Nederland nu een inspanningsverplichting heeft om oorlogsmisdadigers te berechten. “En daarvoor moeten middelen beschikbaar komen. Die zijn nu volstrekt ontoereikend. Dat leiders die betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdaden toegang hebben gekregen tot ons land, is verbazingwekkend. Hier heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst steken laten vallen. Maar het is nog niet te laat. De waarheid moet aan het licht komen. Als we oorlogsmisdadigers niet kunnen uitleveren, moeten we ze zelf maar berechten.”

André Klip, strafrechtspecialist van het Pompe-instituut aan de universiteit van Utrecht, maakt deel uit van de werkgroep Afghanistan Watch, een club wetenschappers die met hulp van een aantal Afghanen probeert bewijzen te verzamelen tegen schenders van de mensenrechten. Hij is “buitengewoon blij” met de uitspraak van de Hoge Raad en de beleidsnotitie van Schmitz. “Eindelijk onderkent Nederland zijn eigen verantwoordelijkheid waar het gaat om het vervolgen van oorlogsmisdaden.” Klip nodigt andere landen uit het voorbeeld van Nederland te volgen.

Het voornemen van de staatssecretaris juicht de Utrechtse wetenschapper van harte toe, “maar nu komt het aan op daden. We zullen mevrouw Schmitz kritisch volgen. Ze heeft een koppeling gemaakt tussen het asielrecht en het strafrecht. Wellicht dat er als gevolg van deze notitie minder mensenrechtenschenders naar Nederland komen.” Over het tijdstip waarop Afghanistan Watch naar buiten zal komen met belastend materiaal over oorlogsmisdadigers, laat Klip zich niet uit. “Het is extreem moeilijk om voldoende bewijs te verzamelen. Het zou een ramp zijn als zou blijken dat onze informatie ontoereikend is voor een veroordeling. Dat kunnen we ons niet permitteren.”

Om inzicht te krijgen in de omvang van het probleem zou Justitie er goed aan doen eens een blik te werpen op de ledenlijst van de General association of Afghan refugees in the Netherlands, kortweg ‘Gaarn’. Deze Afghaanse ‘vluchtelingenorganisatie’ is op 5 juli vorig jaar opgericht en heeft onder meer ten doel de belangen van alle Afghaanse vluchtelingen in Nederland te behartigen. Ook wil zij aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Afghanistan. Dat doet zij mede uit naam van veel kopstukken van het voormalige communistische regime, die lid zijn van deze club. Op de achtergrond spelen zij een belangrijke rol.

Volgens Mohammed Perwees gaat achter deze ogenschijnlijk nette organisatie een ordinaire club activisten schuil, die enkel geïnteresseerd is in politieke activiteiten. “Een van hun bestuursleden heeft tegenover Amnesty International toegegeven wat hun ware bedoelingen zijn. Zij willen terug naar Afghanistan om daar een ‘democratisch’ bewind aan de macht te krijgen.”

Dat de gruweldaden tegen de Afghaanse bevolking niet ophielden met het vertrek van de communisten irriteert Perwees in hoge mate. “Nu kunnen ze wijzen naar de Taliban en zeggen dat die nog slechter zijn en dat vrouwen nu helemaal geen rechten meer hebben. Vervelend dat de communisten op deze manier proberen hun straatje schoon te vegen. Maar misdaden van de één poetsen die van de ander niet weg.”

Gaarn heeft in Nederland concurrentie van het platform Afghanistan (Favon), dat ook zegt op te komen voor de belangen van Afghanen hier, met uitzondering van de schenders van mensenrechten. Gaarn kon aanvankelijk zieltjes winnen door het gerucht te verspreiden dat Favon alle Afghaanse vluchtelingen die na april 1992 naar Nederland gekomen zijn, het land uit wil hebben. Goedgelovige Afghanen meenden direct te weten waarom de afhandeling van hun asielverzoek zo lang duurde.

Gaarn wist ook VluchtelingenWerk voor zich te winnen. Voorafgaand aan de oprichtingsvergadering schreef de werkgroep Nijmegen een brief naar alle afdelingen, waarin gevraagd werd reiskostenvergoeding te geven aan Afghanen die de bijeenkomst wilden bijwonen, ‘om dit initiatief te doen slagen’. Dat initiatief bestaat niet alleen uit het opkomen voor de belangen van de Afghanen, Gaarn wil die ook zelf bepalen. Perwees: “Een vertegenwoordiger van Gaarn dreigde een school in Zaandam te sluiten waar Afghaanse kinderen les krijgen in de eigen taal en cultuur, omdat er ook godsdienstlessen gegeven werden.” Gaarn zelf was de afgelopen dagen onbereikbaar voor commentaar.

Bron: https://www.trouw.nl/nieuws/asielzoekers-beulen-met-a-status~b8dfd8c7/